# Signalen
Computers werken met getallen, en die getallen kunnen we invoeren, opslaan en uitvoeren via signalen.
# Analoog
Een analoog signaal is heeft een amplitude die wijzigt over de tijd.
Dit wil zeggen dat:
| Eenheid van frequentie | waarde | waarde | Eenheid van periode | waarde | waarde |
|---|---|---|---|---|---|
Bij de wisselspanning die uit het stopcontact komt zal de spanning
De fase is het verschil van twee signalen met dezelfde frequentie. De fase kan voorgesteld worden door een hoek in graden
De analoge voorstelling van cijfers is moeilijk om mee te werken, daarom werken moderne elektronische toestellen met een digitale voorstelling.
# Digitaal
Een digitaal signaal bestaat uit twee potentiaalverschillen – het is tweeledig (i.e. binair):
- een lage elektrische potentiaal (bijv.
) stelt het getal 0voor; - een hoge elektrische potentiaal (bijv.
) stelt het getal 1voor.
Het verschil tussen de lage en de hoge spanning moet voldoende groot zijn zodat ruis op het signaal er niet toe kan leiden dat een 0 voor een 1 aanzien wordt en vice versa.
Een digitale voostelling is preciezer en makkelijker om op te slaan dan een analoog signaal. Het is ook makkelijker om een digitale systeem te ontwerpen en te maken.
De binaire gegevens kunnen makkelijk op verschillende manieren geïnterpreteerd worden:
0 | 1 | Opmerking |
|---|---|---|
Onwaar/False | Waar/True | booleaans |
Uit | Aan | |
Nee | Ja | |
Positief | Negatief | getal met teken |